donderdag 22 mei 2014

Tits 'N Ass / Poesikets

Op nu.nl las ik dat de Golden Earring weer een nieuwe plaat hebben gemaakt: Tits 'N Ass. Barry Hay wilde borsten op de albumhoes en George Kooymans kon 't niks schelen, zolang ze maar geen jukebox werden. Verderop in het artikel werd gesproken over vier oude mannen in een midlifecrisis. Ik wist genoeg: dit was  een prima aanleiding om het verhaal Poesikets weer eens af te stoffen.


Poesikets
Drie mannen van boven de veertig die bij elkaar komen om nog één keer te spelen, in de kroeg waar het allemaal begon, dat heeft iets pathetisch. Net als de naam van onze band. We noemden onszelf, eind jaren zeventig, de Poesikets. Bram had deze naam gesuggereerd. Bram liep geil op Toni, de blonde van Pussycat, en hij vulde zijn dagen met denken aan haar. Toni naaien en dan sterven was zijn lijfspreuk, maar de dood kwam eerder dan Toni. Ons kon het niets schelen, die naam. We zeiden tegen elkaar ‘what’s in the fucking name’, maakten van de O een doodskop en trokken stampend en schreeuwend met onze bleke, magere lijven van kroeg naar kroeg. We hadden schijt aan de wereld en de wereld had schijt aan ons.

Het was nu twintig jaar geleden dat Bram zich te pletter had gereden. In Duitsland was een tankwagen vlak voor zijn neus gekanteld. Z’n lijden moet kort zijn geweest. We vonden dat we iets moesten doen en dat iets kon van alles zijn. Ook een herdenkingsconcert.

Theo Vaaltjes zat al aan de bar toen ik binnenkwam. Oude spijkerbroek, leren jackie, zonnebril, een echte rebel. De maatschappij had hem er niet onder gekregen. Onze handen maakten een kletsend geluid. ‘Zo ouwe rukker’ begroette hij mij ‘good to see you!’ Theo bestelde twee bier, halve liters. ‘Weet je wat, maak er drie van. Onze maat zal zo wel komen. En zo niet, no problem.’ Hij knipoogde naar het meisje achter de bar. Ze glimlachte. ‘We zijn van de band’ zei Theo en hij wees naar de poster. ‘Aha’ zei ze ‘ik had jullie niet herkend.’ Dat kon ik me voorstellen. De naam van de band liep, dankzij een fout van de drukker, met grote Metallica-achtige letters over onze gezichten. Theo stond links, met de O op z’n nek. Hij was woedend geweest, maar voor een herdruk was het te laat. ‘Beetje zin in?’ wendde hij zich weer tot mij. Ik wilde niet voor hem onderdoen, haalde peuken te voorschijn, stak er een op en zei ‘abso-fucking-lutly! Let’s kick some major ass.’ Theo sloeg met z’n vuist op de bar ‘zo mag ik het horen! Bram zal trots op ons zijn.’

Stef Knoesting kwam binnen. Stef was altijd bleek en mager gebleven. Van de stress zei hij zelf, van de dope dacht ik dan. Theo tikte hem op de wang zoals Italianen dat doen, met lichtgebogen vingers. ‘Zo bleke lul, goed ook jou weer te zien, en nog wel in levende lijve, dat valt me altijd weer mee.’ Stef had zijn loods ter beschikking gesteld, hij had een eigen transportbedrijf, daar konden we repeteren en het viel ons niet tegen. Het stampen was stappen geworden maar de sound was nog rauw als tonijn.

Om tien uur werden we gevraagd om ons klaar te maken. Er was nog weinig publiek, alleen een paar mannen in zwarte T-shirts met touragenda’s op hun rug. Een half uur later schreeuwde Theo iedereen welkom en hij wees naar de lege kruk op het podium. Daar had Bram moeten zitten. Zijn welkomstwoord vloeide over in het eerste nummer van de avond Kiss my ass or die. Stef stond net als vroeger, te bassen als een zoutpilaar en ikzelf sloeg wat in het rond. In de loods had het beter geklonken, we misten de hoge stalen wanden. Theo zocht naar compensatie. Hij schreeuwde harder dan normaal, bewoog ook harkerig, leek Joe Cocker wel. Het derde nummer dreef ons naar het schavot. Theo stamelde en keek ons hulpeloos aan. ‘Doe wat’ had ik willen roepen ‘weten anderen veel...’ ‘Pussyfaggets’ riep een man met een baard. Theo stak z’n middelvinger op. Het was een machteloos gebaar. Om elf uur bedankten we de vijf overgebleven mannen. Een van hen smeekte om een toegift, de anderen lachten.

De kroeg was al jaren in handen van Jan. Hij vroeg ons om nog even te blijven. We mochten drinken op zijn kosten. ‘Heb je iets van Pussycat?’ vroeg ik aan Jan. Hij knikte, wist wat ik bedoelde. We zaten als enigen aan de bar. Jan had de tent gesloten, hij voelde de situatie goed aan. Stef zat bewegingsloos, biddend leek het wel. Ontelbare groeven in z’n kop. Theo speelde met z’n bril, zocht naar een houding. Ik voelde m’n benen trillen. Het bier smaakte niet meer. Bram zat op iedere kruk. Hij keek ons aan en lachte. Ik duizelde, was bang voor het laatste couplet, bang om te stikken. Theo zong het geluidloos mee, zuiver als water. Ev’ry time I hear this song / Mississippi roll along / until the end of time.

Ik keek opzij. Stef zat te huilen, was een gebroken man.


Uit het juryrapport
Dan zijn we nu gekomen tot het belangrijkste moment: de bekendmaking van de hoofdprijs. Dat verhaal is totaal anders van toon dan de twee voorgaande. De drie hoofdpersonen zijn rauwe klanten, oude, ruige rockers die elkaar met grofheden om de oren slaan. Maar tussen de regels door tekent zich de tragiek af om hun verloren jeugd, hun nostalgie naar tijden dat ze nog voor volle zalen stonden, hun verdriet om hun verloren vriend Bram. 
Een eigentijds verhaal, waarin veel oudgedienden van de jaren zestig en zeventig zich zullen herkennen. Een verhaal, bovendien, met een muzikaal thema. Een verhaal als een kastanje: ongepolijst van buiten, zoet van binnen. Een terechte winnaar van de verhalenwedstrijd van het eerste Arnhemse boekenbal vond de jury dan ook Gijs de Werker met het verhaal  ‘Poesikets’.