donderdag 17 mei 2012

zwembad

De ramen in de tram waren beslagen. Een jongetje tekende een hartje en daaronder schreef hij twee namen. Eén van z’n vriendjes werd rood en sloeg met z’n sjaal tegen het raam. Andere jongetjes trokken hem weg. Een oude man keek geïrriteerd achterom.

Ik dacht aan Katja. Onze namen stonden met hoekige letters gekerfd in het fietsenhok. Wie dat had gedaan, weet ik niet meer. Katja had een snuitje om te zoenen. Zou zij dat nog weten, van onze namen in het fietsenhok? En zou ze nog wel eens denken aan die ene dag in het zwembad? We stoeiden met elkaar in het water en op het grasveldje. Om zes uur gingen we naar huis. Ze wilde met mij in één kleedhokje. We giechelden van opwinding. Onhandig ging ik op het bankje zitten. ‘Je moet staan’ zei ze. Ik ging staan. ‘En nu moet je je ogen dicht doen.’ Ik kon horen dat ze haar bovenstukje los maakte. Ze liet het op de grond vallen, op mijn voeten. ‘Je moet je ogen goed dichthouden.’ zei ze. ‘Je mag alleen even voelen. Wil je dat?’ Ik kon geen woord uitbrengen. Ze pakte m’n hand en bracht die langzaam naar één van haar borstjes. Haar rechter, voor mij links. ‘Vind je dat fijn?’ vroeg ze zachtjes. Weer kon ik niet antwoorden. Een paar seconden bleef ik zo staan. Ik durfde m’n hand niet te bewegen. Ze draaide nu zelf met haar borst in mijn hand. ‘Oké’ zei ze en ze haalde m’n hand van haar lichaam af en sloeg een handdoek om. ‘Nu mag je weer kijken. Ga jij naar het hokje hiernaast? Dan kleden we ons aan.’ Ik pakte m’n tas en liep drie hokjes verder. Ik ging op het bankje zitten, zette m’n tas op de grond en voelde met beide handen in de lucht. Ik was een man van de wereld.