zaterdag 6 maart 2010

Biografie

Er schuilt een interessante biografie in mij. Een goede titel zou zijn: De perfecte act. Het eerste hoofdstuk moet gaan over mijn jonge jaren in Leerdam, de jaren zeventig. Begin er niet over of ik ga huilen van weemoed. Irak was een land van melk en honing en Tsjernobil kende ik alleen als schilderachtig plaatsje aan de Pripjat. Leerdam is een middelgrote plaats in de punt van Zuid-Holland, gelegen aan de Linge. De Linge is een schitterend riviertje dat dichtvriest bij extreme koude. Ik was een gezond en blij jongetje dat hield van sporten als van z’n eigen ouders.

Tennissen was mijn lust en mijn leven. Op m’n tiende was ik clubkampioen tot en met twaalf. Boris Becker was zeventien toen hij z’n eerste serieuze finale speelde. Cijfers zeggen meer dan woorden. Tegen Kevin Curren, dat weet ik nog goed. Die vent had een kin als een biet. Dat kwam door het scheren. Ik stond daar toen niet bij stil. Ik had wel wat anders aan m’n hoofd. De scheiding van m’n ouders bijvoorbeeld. Die scheiding ging niet door. Er is nooit sprake geweest van een scheiding. Niet eens van een ruzie. Mijn moeder zei: ‘Je haalt je teveel in je hoofd.’ Dat kan best, maar wat moet je anders als kind van ouders die in scheiding liggen. Wist ik veel dat die niet doorging. Het is een typisch kip-ei verhaal. Ik heb daar nog een voorbeeld van: wat was er eerder, de kip of het ei?

De sympathieke Zuid-Afrikaan had iets ergs meegemaakt en wilde daarom graag winnen. Boris Becker wilde ook graag winnen. Ik was voor Kevin Curren. Boris z’n tijd komt nog wel dacht ik. Dat waren profetische gedachten. Boris Becker heeft vele toernooien gewonnen, inclusief die finale tegen Kevin Curren, maar de finale van de open Leerdamse kampioenschappen heeft hij nooit gehaald. En nu heeft die knakker een kind bij een Russische hoer en zal hij wel denken waar ging het mis.

Het eerste hoofdstuk heet Leerdam of Opgroeien aan de Linge. Het tweede hoofdstuk moet gaan over mijn studentenjaren. Ik zoop en snoof me te pletter en zes jaar later was ik klaar. Dat hoofdstuk hoeft niet lang te zijn, misschien een paar zinnen over de marathon van Rotterdam in 1993. De omstandigheden waren bar, maar mijn tijd spectaculair. Daarna kreeg ik last van m’n hart, dat sloeg in een ritme waar ik niets van begreep. Ik verwees mezelf naar een cardioloog. Die luisterde naar m’n hart en zei ‘dat ziet er prima uit jongeman, niets om je zorgen over te maken’. Ik zei ‘bedankt dokter, dat is een hele geruststelling, het lichaam is immers een zielenhuis.’ ‘Jij wil later zeker schrijver worden’ zei de dokter. ‘Nee hoor, mijn droom is om teamchef te worden op een administratiekantoor.’ Het kan raar lopen. Het tweede hoofdstuk zou best kunnen heten zuipen en zwoegen of drank en doorzetten.

In hoofdstuk drie, vrienden geheten, komen vrienden aan het woord die de ene anekdote na de andere te vertellen en in hoofdstuk vier doen oud-collega’s hetzelfde. Ik heb nog geen naam voor het vierde hoofdstuk. Een vriend van mij suggereerde oud-collega’s. Zou kunnen, maar het is slechts één van de ontelbare mogelijkheden. Net als De Zaak, of Saskia, de koffie is op! Hoofdstuk vijf, de Betuwelijn, gaat over mijn onvermoeibare strijd tegen de Betuwelijn en hoe ik in de strijd vrienden heb gevonden en verloren. Over hoofdstuk zes tot en met twaalf heb ik niet zulke sterke gedachten.